Sharon Polak

Op de hoek van mijn werk in Amsterdam is een luxe hotel waar altijd portiers buitenstaan. Elke dag op weg naar Dander kom ik er langs en mijn collega’s en ik zijn het er helemaal over eens: één van die portiers is duidelijk het aardigst. Hij groet iedereen, lacht vriendelijk. Als je zin hebt, maakt hij een praatje met je. Altijd met een glimlach, altijd in zijn donkerblauwe portierspak.

Onderweg van kantoor naar boodschappen vandaag, liep ik langs een andere portier, die ook heel hartelijk groette. Ik was hem al voorbij gelopen, toen ik me realiseerde dat het ‘onze’ portier was. Hij had er alleen totaal anders uitgezien. Hij had een kort en strak kapsel, terwijl hij eerder kroeshaar had, soms ingevlochten tot kleine vlechtjes.

En terwijl ik bij Albert Heijn mijn boodschappenmandje vulde, repeteerde ik in mijn hoofd de grappige opmerking die mijn ‘blunder’ van hem daarnet niet herkennen goed zou maken.

Maar teruglopend zag ik plotseling een tweede portier naast hem staan en mijn gevatte opmerkingen trokken zich spontaan terug in mijn hoofd. Ik zei alleen iets als: “Eh..… had je genoeg van je look?!” Hij glimlachte en er viel een stilte. In een poging er toch nog iets van te maken, wees ik naar het hotel en vroeg met een lach “…. of hadden zíj er misschien genoeg van?” “Ja ook, een beetje”, antwoordde hij.

Zijn collega – een oudere man met grijs stekeltjeshaar en lichtblauwe ogen – deed een stap naar voren. “Ze vonden dat het eigenlijk niet kon, dat het niet representatief was. Ze vonden zijn haar op een ragebol lijken. Ik vond het er zelf heel mooi uitzien, maar ja.” Een liedje van India Arie sprong meteen áán in mijn hoofd (“I am not my hair“ – over de soms beladen verhouding tot je eigen kroeshaar) “Jeetje. Dat is nogal wat. Vind je vervelend als ik vraag wat je daarvan vindt?” Hij trok zijn schouders op en antwoordde dat voor zijn leidinggevenden representativiteit min of meer gelijk staat aan een crew cut – militaire stijl, kort haar.

“Hadden de veelvuldige Japanse gasten van het hotel misschien geklaagd?” vroeg ik (ook als je bij Dander werkt, heb je wel eens een vooroordeel). Nee, dat was het niet, die vonden het vaak juist geweldig en vroegen regelmatig of ze met hem op de foto konden.

Een bus draaide het terrein op. We namen afscheid en ik vroeg me af: hoe belemmert de haardos van een Surinaamse-Nederlander het aangenaam verblijf in een luxe hotel? Hoezo tast zijn uiterlijk met kroeshaar – of met ingevlochten vlechtjes – het luxe-imago van het hotel aan? Mijn gok is dat de leidinggevende er eigenlijk niet lang bij stil stond. Dat in zijn hoofd een representatieve ‘look’ zit die samenhangt met witte Amsterdammer zijn. Het management zou er eigenlijk wél langer bij stil moeten staan hoe de diversiteit van Amsterdam een toevoeging kan zijn in hun luxe internationale omgeving.

Wat zou het leuk zijn om het management van dit hotel mee te nemen op reis – maar dan nu met een toertje door superdivers Den Haag of Amsterdam. Dan zouden we met een kopje koffie bespreken hoe representativiteit en eigenheid bést samen kunnen gaan.

Voor tours zie bijvoorbeeld http://dander.nl/urban-tour/